Gedoe op tafel is de opvolger van Gedoe komt er toch uit 2005 waarin Jacqueline Jansen en Joop Swieringa een aantal hardnekkige misverstanden over hoe je organisatieveranderingen aanpakt aan de kaak stelden. De stelling dat er hoe dan ook gedoe komt, en dat dat niet betekent dat je een slechte manager bent, bleek voor veel managers en adviseurs een opluchting, vertelt Jansen. ‘Het is vaak nog een taboe. In de organisaties waar wij mee zijn opgegroeid, draaide het om beheersing. Dat waren bureaucratieën waarin het ging om systemen, processen, functie- en taakbeschrijvingen. De wereld onder de streep, de onderstroom, bestond niet, althans niet formeel. Gedoe heeft te maken met emoties, met relaties tussen mensen. Het is spannend om het op tafel te brengen, omdat het over emoties gaat, over relaties en omdat de uitkomst niet vast staat. Dus gaan veel mensen dat uit de weg.’
Maar gedoe is onvermijdelijk. Bij veranderingen, maar ook binnen moderne organisaties die het moeten hebben van samenwerking met externe partners en innovatie. ‘Samenwerking is een kerncompetentie geworden voor organisaties. En waar mensen met elkaar samenwerken, ontstaat er af en toe gedoe. Wat het precies is? Een definitie als in de Van Dale zou ik niet kunnen geven. Gedoe is stroop, gedoe is roddelen, gedoe betekent dat één en één niet drie wordt. Wanneer je vijf mensen vraagt wat er aan de hand is, krijg je vijf verschillende antwoorden. Dat is meteen de essentie van gedoe: iedereen ziet het net iets anders. Gedoe zijn de problemen onder de streep die ervoor zorgen dat het boven de streep niet loopt.’
Maar gedoe is waardevol, zegt Jansen. In gedoe zit energie waar je iets mee kunt. Als je gedoe weet op te lossen, krijg je een situatie die lijkt op wat de befaamde Hongaarse psychologieprofessor Mihaly Csikszentmihalyi ‘flow’ noemt. Als je gedoe niet te lijf gaat, ontstaan er nog veel grotere problemen. Het is dus van groot belang om het gedoe tijdig op tafel te krijgen. ‘Tafelen noemen we dat, in navolging van filosoof René Gude. Je zou het ook uitpraten kunnen noemen, maar dat klinkt wat soft, wat keukentafel-achtig.’
Om het gedoe op tafel te brengen zijn geen ingewikkelde technieken of vaardigheden nodig: het is wat Jansen en Swieringa al jaren doen. In die zin is dit boekje ook gewoon een neerslag van hun adviespraktijk. ‘De belangrijkste techniek is: stel een vraag. Daar begint het mee. De techniek is niet de echte kunst. Het doorbreken van het taboe wel. Waar bestaat zo’n proces nou uit? ‘Gedoe op tafel’ is geen handboek: het is een relatief dun boekje, waarin wij over ons eigen vak schrijven en over welke interventies we gebruiken. Waar we ons in ons vorige boek vooral richtten op het ontkrachten van een aantal misverstanden, laten we nu zien hoe we het in de dagelijkse praktijk aanpakken. In die zin is het voor ons ook reflectief: het is een manier van nadenken over waar wij staan en hoe wij beter worden in ons vak.’