Als ik op een ochtend het prachtige bovenhuis in Amsterdam Oud-Zuid van Jaap Boonstra binnenstap, komt me vanuit de keuken het vogelgekwetter van een klein, rood zangvogeltje vrolijk tegemoet. Ook Boonstra heeft absoluut geen last van een ochtendhumeur en laat enthousiast zijn werkkamer met boekenkast zien waar het plafond is geschilderd in het rood van oude Engelse bibliotheken. Naast de vele meters vakboeken is in de kast een plank ingeruimd voor de boeken die hij zelf heeft geschreven. Boonstra pakt daar vijf boeken uit aan de hand waarvan hij zijn verhaal vertelt. Twintig jaar geleden schreef hij zijn eerste boek ‘Organiseren en veranderen in een dynamische wereld’. Boonstra: ‘Ik heb goede herinneringen aan dit schrijfproject dat ik samen met mijn collega’s van de vakgroep Organisatieverandering van de Universiteit Leiden deed. Het was leuk om met een aantal mensen samen te schrijven, het was echt teamwork met als doel om onze kennis expliciet te maken en als vakgroep naar buiten te brengen. Ik ben destijds door toeval sociale psychologie in Leiden gaan studeren, doordat een psycholoog die ik ontmoette toen ik vakantiewerk deed in een psychiatrisch ziekenhuis mij daarop wees. Ik had me al aangemeld voor een studie biologie, dat leek mij de juiste keuze omdat de relatie tussen mens, omgeving en groep mij altijd heeft geboeid. Hoe oefenen mensen invloed uit op de omgeving en vice versa en hoe oefenen groepen invloed uit op hoe mensen naar hun omgeving kijken en hoe ze samenwerken? Als kind vond ik dat al interessant en fascinerend. Logisch om dan iets met psychologie of sociologie te gaan doen, maar daar had ik toen eenvoudigweg nog nooit van gehoord. Zo zie je dat een loopbaan heel erg beïnvloed wordt door je eigen fascinaties, maar ook door toevallige ontmoetingen met mensen.’
De studie zat Boonstra als gegoten. Hij vertelt: ‘Als iets zo goed aansluit bij wat je boeit en wat je bezighoudt, dan ben je er ook goed in. Dus ik werd gevraagd als toegevoegd docent en later als universitair docent. Vervolgens drong mijn hoogleraar René van der Vlist er op aan dat ik zou promoveren. Ik zag er op dat moment niet het nut van in, maar hij had goed gezien dat als je niet promoveert je universitaire loopbaan al snel op een dood spoor belandt. Mijn proefschrift ‘Integrale organisatieontwikkeling’ verscheen in 1991. Het werd ook uitgebracht als handelseditie en is vanwege het succes ervan nog steeds verkrijgbaar. Tijdens het schrijfproces ontstond een cruciaal moment: ik moest een groot deel van de tekst eruit halen en het helemaal omgooien. Op een gegeven moment zag ik het niet meer zitten. Mijn hoogleraar zei: ‘Kom maar een week bij mij in huis, dan kun je geconcentreerd werken.’ Na enig aarzelen ben ik op dat aanbod ingegaan en dat heeft heel goed gewerkt. Nadat ik het eerst in een hoek had gegooid, heb ik het daar toch weer opgepakt en bereikte ik een doorbraak in het schrijfproces. Dat was weer zo’n moment waarop mijn loopbaan een heel andere wending had kunnen nemen.’
Doorbraak
Na twaalf jaar in Leiden te hebben gewerkt en gestudeerd, maakt Boonstra de overstap naar de Universiteit van Amsterdam. Daarnaast werkte hij bij een adviesbureau en later bij het Sioo, waaraan hij ook nu nog als rector verbonden is. Boonstra: ‘Ik combineer mijn werk aan de universiteit altijd bewust met werk in het veld. Ik vind het relevant om een brug te slaan tussen theorie en praktijk: niets is zo praktisch als een goede theorie en omgekeerd is niets zo theoretisch als een goede praktijk. Die combinatie vind je ook terug in mijn boeken. Ik geloof dat je meer bruikbare boeken schrijft als je de adviespraktijk en de managementwereld van binnenuit kent, dan kun je de theorie beter hanteerbaar maken.’
Het derde boek dat Boonstra wil bespreken is zijn oratie ‘Lopen over water’, omdat het schrijven ervan niet over rozen ging. Hij licht toe: ‘Het boekje is maar veertig pagina’s, maar het schrijfproces heeft me meer dan een jaar gekost, terwijl ik er weken schrijftijd voor had vrijgemaakt. De eerste twintig pagina’s zijn gebaseerd op onderzoek en schreef ik makkelijk op. Daarna stokte ik, ik had een echt writer’s block, iets waar ik nooit last van had gehad. Vreselijk, dan had ik schrijftijd gereserveerd en kwam er geen letter op papier. De doorbraak kwam toen ik met een aantal promovendi in een huisje in het bos een schrijfweek hield. Wat ik destijds van René van der Vlist heb geleerd, deed ik ook met mijn eigen promovendi, alleen niet bij mij thuis.
Mensen mochten mee naar een huisje in het bos als ze zichzelf echt een schrijfopdracht hadden gegeven. Ik weet nog dat we de auto vollaadden met kratten vol boeken en pc’s. Overdag werd er heel geconcentreerd gewerkt en ‘s avonds na het eten voerden we gesprekken en kon iedereen zaken waar hij tegenaan liep aan elkaar voorleggen, zodat je elkaar hielp in het schrijfproces en je je frustratie kwijt kon. Het werd een fantastische week. Ik had mezelf ook een opgave meegegeven, namelijk mijn oratie afschrijven. De eerste drie dagen waren zeer frustrerend, ik kreeg geen letter op papier terwijl iedereen om mij heen zat te schrijven. Dinsdag om vier uur – sommige dingen vergeet je nooit – begon ik te schrijven en liep ik helemaal leeg. Het stroomde ineens, het ging vanzelf. Ik heb nauwelijks nog geslapen en vrijdag om drie uur ‘s nachts was het klaar. Toen kon ik niet slapen van de adrenaline en ben ik een lange wandeling gaan maken. Het was een idioot proces, zoiets had ik nog nooit meegemaakt. Achteraf zie ik dat het schrijfproces stokte omdat het tweede deel van mijn oratie echt nieuw werk is. Ik maakte een omslag van tweede naar derde orde verandering. Daar hoort een hele andere taal bij. In de oude taal waarin ik twaalf jaar lang had geschreven, kon ik dat nieuwe gedachtegoed niet kwijt. Daarbij moest ik afstand nemen van mijn eerdere denkbeelden en praktijk en voor een deel ook van mijn identiteit, dat is het moeilijkste geweest. Ik moest echt over mezelf heen springen.’
Frustratie en euforie
Het vierde boek dat Boonstra laat zien, ‘Dynamics of Organizational Change and Learning’, is naar eigen zeggen zijn grootste frustratieboek. Hij legt uit hoe dat komt: ‘Ik werd gevraagd om een Engelstalig handboek te maken. Het is een reader met meerdere auteurs. Ik had een hele strakke opzet gemaakt, want ik wilde niet gewoon een bundel, maar een mooi, gedegen werk dat samenhang vertoonde. Het zoeken van de veelal internationale auteurs ging relatief makkelijk, maar toen begon de ellende: een aantal mensen leverden niet, anderen stuurden stukken die ze nog op de plank hadden liggen, maar die niet in het stramien pasten. Ik moest mezelf echt vermannen om het niet gewoon te bundelen om er vanaf te zijn. Het was echt een kantelpunt, uiteindelijk besloot ik niet in te leveren op kwaliteit en aan mijn concept vast te houden. Dat betekent dat ik alles uitgebreid heb gereviewd en van commentaar heb voorzien. Sommige stukken heb ik zelfs herschreven. Tot mijn grote verrassing gingen alle auteurs zonder slag of stoot akkoord en kon ik het boek in elkaar zetten zoals ik voor ogen had. Het was uiteindelijk een project van vier jaar. Het was een enorme opluchting toen het klaar was. Hoewel het boek goed verkoopt, ben ik er pas trots op geworden toen het de juryprijs van de Orde van Organisatieadviseurs won.’
Het grootste euforieboek van Boonstra is ‘Interveniëren en veranderen’. Het boek was een gevolg van een M&O-congres en bijbehorend themanummer van het tijdschrift. Boonstra vertelt: ‘Inmiddels is het een traditie geworden en is er een serie van dit soort congressen, themanummers en boeken ontstaan, maar de eerste keer dat we het deden, was dit zeker niet vanzelfsprekend. Ik was net redactievoorzitter van M&O geworden toen het tijdschrift opgeheven dreigde te worden. Dat was zo onterecht! Als het gaat over onrechtvaardigheid komt er energie bij mij los. Samen met Léon de Caluwé heb ik het proces vormgegeven en auteurs uitgenodigd. Het thema interveniëren en veranderen bracht ons op het idee om het ontstaansproces van het themanummer ook in interactie vorm te geven. We hielden een auteursconferentie waarbij auteurs elkaars artikelen reviewden en de kracht van mensen optimaal benut werd. Door die directe steun en interactie zijn mensen in hun schrijven verder gekomen dan ze zelf voor mogelijk hadden gehouden. Die eerste M&O-bundel was echt een avontuur, we waren verbaasd over het succes ervan.’
Schrijfdiscipline
Boonstra houdt veel ballen in de lucht. Naast zijn werk als rector van het Sioo, is hij als hoogleraar niet alleen verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, maar heeft hij ook een aanstelling voor tien weken per jaar aan de Esade Business School in Barcelona. Daarnaast doet hij advieswerk en heeft een enorme schrijfproductiviteit. Boonstra vertelt wat zijn geheim is: ‘Ik heb geen angst om te werken en doe de dingen die ik leuk vind. Daarbij raken de dingen die ik doe elkaar inhoudelijk en stimuleren elkaar onderling. Het schrijven werkt in mijn drukke leven alleen als ik tijdsblokken van een week tot tien dagen in mijn agenda reserveer. Daar beslis ik vrij radicaal in, als ik het er op aan laat komen, gebeurt het niet of lukt het niet. Schrijven en het inplannen ervan is een kwestie van discipline. Tijdens zo’n schrijfblok zet ik ook gewoon een afwezigheidsbericht in mijn mailbox aan waarin staat dat ik aan het schrijven ben en niet zal reageren.’
Hij is nu met twee nieuwe boeken bezig: een over cultuurverandering en een over leiderschap. Boonstra verklaart: ‘Ik had behoefte om weer eens zelf een boek te schrijven. Met anderen schrijven in de rol van redacteur is dominant dienstbaar. Ik stel me dan ten dienste van anderen op om hen het publiceren mogelijk te maken, dat hoort ook bij mij rol bij Sioo. Maar ik moet dan zelf wel inleveren, ik kan mijn ei daar niet helemaal in kwijt. Voor mij is het schrijven een leer- en reflectieproces en daarmee ook een vertaalproces van hoe ik theorie en gestolde ervaring hanteerbaar kan maken voor anderen. Dat is waar het om gaat. Mijn bestemming of bijdrage is het verzamelen van gestolde ervaringen, mijn eigen ervaringen daar aan toevoegen en dat beschikbaar en hanteerbaar maken voor anderen, zodat zij succesvol kunnen zijn. Dat is naar de buitenwereld de betekenis van het schrijven. Maar schrijven is voor mijzelf ook reflectie, mijn manier van professionele ontwikkeling, doordat ik ergens induik en de rust neem om het helemaal te doordenken. Daarbij vind ik schrijven leuk.’ Om zijn verhaal kracht bij te zetten haalt Boonstra een stapel notitieboekjes tevoorschijn waar hij enthousiast doorheen bladert en de eerste vingeroefeningen van zijn inmiddels gepubliceerde boeken laat zien. ‘Met deze boekjes waar ik al mijn fascinaties en verwonderingen in noteer, begint het creatieproces’, aldus Boonstra. Het resultaat ervan is te lezen in zijn boeken.