In uw boek legt u een koppeling tussen management en jazz. Wat is de analogie? En wanneer maakte u de analogie voor het eerst?
De essentie van de analogie is gelegen in het vasthouden van de grote lijn - de strategie, het akkoordenschema - maar ondertussen aan iedereen wel voldoende vrijheid en ruimte te geven om zijn creativiteit te gebruiken bij het realiseren van de gemeenschappelijke doelen. De directe aanleiding was een recensie die ik las van een boek van John Kao, hoogleraar aan Stanford, die een boek had geschreven over het managen van organisaties en innovaties, ‘Jamming’. Behalve professor is Kao een begenadigd jazzpianist. Zelf speel ik in mijn vrije tijd ook saxofoon in een jazzband, dus was ik benieuwd hoe hij de koppeling had gelegd. Terwijl het boek onderweg was, probeerde ik alvast te bedenken wat er in kon staan. Sommige dingen lagen voor de hand en bleken inderdaad in het boek te zijn opgenomen, andere dingen die ik had bedacht stonden er niet in, maar ik vond het een zeer boeiend boek. Ik heb het in twee dagen uitgelezen. Het leek mij interessant om de metafoor ook in mijn presentaties voor bedrijven te gebruiken. Dat bleek echter niet heel gemakkelijk, omdat muziek toch iets is om naar te luisteren. Het is veel lastiger om over muziek te praten. Toen bedacht ik dat het een goed idee zou zijn presentaties te gaan geven met een jazzband. Nu heb ik het geluk dat ik les heb van de Nederlandse jazzsaxofonist Frank Roberscheuten, die afkomstig is uit Valkenswaard, waar ik woon. Hij was meteen te porren voor het idee en toen is ‘Jazzing up your organization’ geboren, een muzikale show met een boodschap.
Waarom daarnaast nog een boek?
Toen we zo’n tien keer hadden opgetreden, besloot ik ook iets op papier te gaan zetten. Dat had twee redenen: er was eigenlijk niets hierover in het Nederlands en ik vond dat de stap naar de praktijk in de metafoor jazz-business vaak achterwege blijft. Er zijn verschillende trainers en anderen die de koppeling tussen jazz en management leggen, maar meestal komen zij niet verder dan de aanbeveling de medewerkers eens op improvisatiecursus te sturen. Dat vind ik nogal magertjes. Dat is ook de reden dat ik op zoek ben gegaan naar managers en casestudy’s die een goed voorbeeld zouden kunnen bieden van hoe je de balans moet houden tussen creativiteit en effectiviteit. En daar ben ik goed in geslaagd, vind ik. Opvallend genoeg ben ik zo’n voorbeeld zelfs in de bouw, bij het Ministerie van Verkeer & Waterstaat, tegengekomen.
Wat was het opmerkelijke van dit voorbeeld?
Dat begon eigenlijk met een uitspraak van Paul Spierings van Verkeer en Waterstaat in een boek van Thijs Homan, de hoogleraar verandermanagement. ‘(…) Onze wegen en bruggen zouden er niet zijn als men ze precies zou bouwen volgens de specificaties en de tekeningen. Juist door van die specificaties en tekeningen af te wijken, te improviseren en in te spelen op wat men tijdens de bouw tegenkomt, lukt het om kwalitatief goede wegen en bruggen te fabriceren.’ Juist door improvisatie staan de bruggen op de goede plek. Spierings zei dat zij leiding geven aan heel complexe projecten, waarvoor het onvermijdelijk is dat je gaat improviseren. Wij hebben tegenwoordig de neiging alles te documenteren, maar op een bepaald moment overziet niemand dat meer. Bij Rijkswaterstaat is er daarom voor gekozen om te sturen op het vakmanschap van de mensen. Dat klinkt logisch, maar het is heel knap dat ze dat binnen deze organisatie durven.
Er zijn niet veel mensen die van jazz houden, er is in elk geval niet altijd evenveel begrip. Waarom dan toch deze analogie?
Het is misschien een muziekstijl waar mensen niet veel mee in aanraking komen. Tegelijk doen de jazzfestivals het heel erg goed. Er zijn in Nederland ongeveer 1.600 jazzoptredens per maand, de conservatoria zitten vol. Het is dus al lang geen muziek voor oude mannen meer. Maar ik besef dat jazz vrij onbekend is. Het komt niet naar je toe via de radio of zo, je moet er zelf naar op zoek. Dat zorgt voor een drempel. Misschien voelen sommige mensen zich niet aangesproken. Dan zou je kunnen kiezen voor een andere metafoor, zoals bergbeklimmen of voetbal. Maar jazz is de vorm van improvisatie waar ik het best mee bekend ben. Ik heb deze keuze niet uit marketingoverwegingen gemaakt, maar gewoon vanuit mijn eigen enthousiasme. En dat slaat over op anderen, heb ik gemerkt. Als wij dingen laten horen, bijvoorbeeld hoe een jazzband een fout van een van de leden oppakt en hoe daarmee wordt omgegaan, merk je dat het heel goed aanslaat bij de toehoorders. Met onze band spelen wij ook niet echt ontoegankelijke jazz, maar gewoon swing uit de jaren ’30 en ’40. Vaak zijn dat nummers die de mensen op een of andere manier wel kennen.
U had het net over de fouten die mensen maken. In uw boek schrijft u dat daar mooie dingen uit voort kunnen komen. Penicilline is per ongeluk ontdekt. Vertrouw je dan niet te veel op het toeval?
Dat is niet het punt dat ik wilde maken. Wanneer je mensen creatief wilt laten zijn, is het heel belangrijk om ze een omgeving te bieden waar dat veilig kan. Als mensen weten dat hun kop eraf gaat wanneer zij een fout maken, zullen zij geen creativiteit tonen. Je moet mensen dus de ruimte bieden om fouten te maken. Bij de afwikkeling van de strandrellen in Hoek van Holland viel mij op dat iedereen zo bezig was met de vraag welke kop zou gaan rollen: die van de hoofdcommissaris of die van de burgemeester. Dat heeft echt geen enkele zin: je krijgt er alleen angstige bestuurders door. Er is nog iets. Ik heb in het verleden bij DSM gewerkt, een organisatie die van hoog tot laag doordrongen is van het belang van veiligheid. In zo’n omgeving is het heel erg moeilijk deze boodschap - dat je fouten moet kunnen maken - over het voetlicht te brengen. In de zorg geldt eigenlijk hetzelfde. Daar is ook veel aandacht voor veiligheid: er zijn mensenlevens mee gemoeid. Wanneer je dan toch de discussie aangaat, kom je onvermijdelijk uit op de conclusie dat het speelveld heel beperkt is. In zo’n omgeving is men geneigd dan om alles dicht te timmeren, in plaats van alleen het speelveld af te bakenen. En daar probeer ik tegen te waarschuwen. Je ziet dat de beste operators in de fabrieken mensen zijn die juist wel een stapje naar links of naar rechts durven maken. Als je die ruimte niet biedt, gaan mensen mechanisch functioneren en stoppen ze met nadenken. Dat lijkt mij niet de bedoeling.
Kun je in dit geval de vergelijking maken met jazzmusici die juist wanneer zij gaan improviseren op standards tot hun beste werk komen? Dat juist de beperkingen de creativiteit stimuleren?
Er zijn ontzettend veel mensen die van voetbal houden en dat spel wordt ook gespeeld op een beperkt veld met veel verschillende regels. Toch zijn al die mensen onder de indruk van de creativiteit van voetballers als Robben of Ronaldino. Bij workshops over creativiteit geef ik de cursisten wel eens de opdracht om een nieuw gereedschap te bedenken. Bij de ene groep perk ik de opdracht verder niet in, bij de andere groep voeg ik eraan toe dat het een stuk gereedschap moet zijn voor terwijl je auto rijdt. Die tweede groep komt altijd met betere en concretere ideeën.
Jazzmusici hebben leren werken met onzekerheid. Waarom is dat goed?
Onzekerheid is goed omdat er een spanningsveld ontstaat. Wanneer je over nieuwe dingen gaat nadenken, kom je in de situatie terecht waarin je het oude moet loslaten maar er nog niets voor in de plaats is gekomen. Sommige mensen worden daar heel ongemakkelijk van. Gisteren zat ik nog in een vergadering met een aantal kunstenaars en een aantal mensen uit het bedrijfsleven. Op zeker moment werd iemand een beetje bozig, omdat er ‘nog niets concreets’ op tafel lag. De anderen hadden het gevoel dat wij goed bezig waren, dat wij ‘stappen maakten’. Je moet de durf hebben om het vertrouwde los te laten. Ik herinner mij de eerste saxofoonles die ik kreeg. ‘Laat maar wat horen’, zei mijn leraar. Maar ik durfde niet goed, want ik vond het niet goed wat ik kon. Door die angst moet je heen. Het mooiste voorbeeld in mijn boek vind ik het verhaal over Scrum, een methodiek voor softwareontwikkeling. Daar worden de rollen van de verschillende betrokkenen niet vastgelegd, maar gaat het om het leerproces. Eerst zijn de mensen angstig, maar als ze de voordelen en de vrijheid hebben ontdekt, willen ze niet terug. Ze ontdekken dat er hele nieuwe mogelijkheden ontstaan. Dat is vergelijkbaar met de rol die Gerry Mulligan en Charles Mingus hebben gespeeld voor de ontwikkeling van hun instrument in de jazz. De baritonsaxofoon en de bas zijn oorspronkelijk heel dienend, maar zij hebben de vrijheid genomen om een heel nieuwe manier van spelen met deze instrumenten te introduceren. Ze waren gewoon met hun eigen ding bezig en dat heeft tot prachtige resultaten geleid.
Over Hans van der Klis
Hans van der Klis is freelance journalist. Hij schrijft regelmatig artikelen voor Managementboek.