Nieuwe containerbegrippen als zelfregie, zelfredzaamheid en samenredzaamheid hebben hun intrede gedaan, maar moeten de komende jaren verder vorm en inhoud krijgen. Hard nodig want de overheid doet uit kostenoverwegingen steeds minder.
Gemeenten worden verantwoordelijk voor de organisatie van jeugdzorg, werk en inkomen en ouderenzorg. Deze drie ‘decentralisaties’ leiden tot een hoop bestuurlijke drukte, nieuwe wet- en regelgeving, grote verschuivingen in taken en verantwoordelijkheden en flinke bezuinigingen. Veel gemeenten worstelen met de vraag, hoe pakken we dit aan? Aan de andere kant nemen burgers en sociaal ondernemers steeds meer het heft zelf in handen. Nieuwe wijk- en burenhulpinitiatieven, samenwerkingsplatformen en online communities schieten als paddenstoelen uit de grond. Daarbij gaat het om zaken als elkaar helpen, delen, lenen, ruilen, weggeven en hergebruiken. De 'deeleconomie' heeft zijn intrede gedaan om duidelijk te maken dat er iets 'nieuws' aan het ontstaan is.
De transformatie van de klassieke verzorgingsstaat waarin de overheid alles regelt naar een moderne maatschappij waarin burgers weer samen zelfredzaam zijn, is geen gemakkelijke opgave. Dat schrijven de auteurs Jan van Ginkel en Frans Verhaaren in hun boek Werken aan de wakkere stad – Langzaam leiderschap naar gemeenschapskracht. Beide auteurs schrijven vanuit hun ruime ervaring met dit onderwerp. Van Ginkel als gemeentesecretaris en algemeen directeur van de gemeente Schiedam. Verhaaren als organisatieadviseur en betrokken bij de realisatie van vitale gemeenschappen (zoals in Peel en Maas) en nieuwe concepten als de zelflerende stad. Zoals de auteurs schrijven gaat hun boek niet over de ‘buitenkant’ met al die bestuurlijke veranderingen, maar juist over de ‘binnenkant’. Over een nieuwe manier van samenwerken en samenleven tussen alle betrokken partijen zoals gemeenten, organisaties, bestuurders, managers, professionals én burgers.
Daarbij maken we de oversteek van individualistische burgerkracht naar vitale gemeenschapskracht. Een samenleving waarin de voordelen van individualisering samengaan met de vele mogelijkheden van kleinschalige leefverbanden en netwerken. Daarmee keren we in meer of mindere mate terug naar de tijd waarin burgers zelf het heft in handen namen om samen hun leefomgeving te verbeteren, via de oprichting van boerengemeenschappen, dorpsverenigingen, scholen, buurthuizen, woningbouwverenigingen, kruisverenigingen en talloze coöperaties.
De auteurs geven aan dat er één groot obstakel is om die omslag te kunnen maken. Namelijk dat de oplossingen van gisteren niet geschikt zijn voor de uitdagingen van vandaag en morgen. Bestuurders, managers en professionals moeten zich los maken van het systeem- en blauwdrukdenken en de neiging alles te willen regelen en te controleren. Burgers moeten op hun beurt hun individuele, ‘dikke ik’ consumentenhouding los laten en zich actiever opstellen als lid van de gemeenschap waarin wederkerigheid en gemeenschapskracht centraal staan.
De auteurs beschrijven op boeiende wijze de overgang van het leven in kleine leefgemeenschappen (samenleving 0.0) naar een gereguleerde vrije markt (samenleving 3.0). Waarbij we nu in vrijwel alle sectoren spreken over markten en klanten en waarin zelforganiserende burgers veranderden in passieve consumenten. Maar onze samenleving 3.0 loopt op zijn einde en samenleving 4.0 moet nog ontstaan. Die nieuwe samenleving, die gebaseerd is op gemeenschapskracht, kent drie sferen die gelijktijdig zullen voorkomen. Als eerste de autoritaire (rode) overheid met zijn wetten, regels, belastingen, etc. Als tweede de regelgestuurde (blauwe) overheid met verordeningen, protocollen, voorschriften, inspecties, etc. Deze rode en blauwe sferen vormen samen het publieke domein. Maar er is ook een derde sfeer die steeds belangrijker wordt, namelijk de sfeer van de ‘communicatieve zelfsturing’ waar een ‘groene’ overheid’ met ‘groene’ dienstverlening kan opereren. Een leefwereld waarin de overheid partner is van de burger, naast hen staat en samen optrekt. Dit gaat veel verder dan de burgerparticipatie en cliëntparticipatie zoals we die nu kennen. Dat zijn slechts tussenschakels die de overgang van oud naar nieuw markeren, want bij deze vormen van participatie hebben gemeenten en professionals nog steeds de regie strak in handen.
De auteurs schetsen in hun boek een manier om naar die nieuwe samenleving te komen, die ze het ‘vierde orde denken’ noemen. Want met de eerste drie ordes van veranderen en vernieuwen komen we er volgens de auteurs niet. De eerste orde gaat over veranderen (‘de meubeltjes verzetten’). Dit zijn de acties die we dagelijks doen, op uitvoerend niveau en gericht op de korte termijn. De tweede orde gaat over vernieuwen (‘de tent verbouwen’). Hier gaat het om acties op iets langere termijn, vaak via projecten en programma’s. De derde orde gaat over vernieuwen (‘naar een andere stek verhuizen’). Het gaat om acties gericht op de langere termijn via transformaties: niet alleen werkwijzen, structuren en regels veranderen, maar de hele entiteit verandert. Des te hoger de orde, des te meer het een ontdekkingstocht is en des te minder voorspelbaar het eindresultaat. Volgens de auteurs hebben deze bekende verandermethoden allemaal zo hun voordelen, maar zeker ook hun beperkingen als het om de eerder geschetste uitdaging gaat.
Vandaar dat auteurs een nog niet eerder gebruikt concept van vierde-orde-ontwikkeling introduceren: ‘Bij de vierde orde is er geen doel meer en ook geen weg meer, alleen bewustzijn van beweging. Die beweging ervaar je als een ogenschijnlijke chaos’, aldus de auteurs. In mijn eigen woorden samengevat breng je bij de vierde orde partijen samen en in beweging. Ieder vanuit zijn eigen kracht, en kijk je naar wat er gebeurt, hoe het zich ontwikkelt en hoe je spaarzaam met kleine gerichte interventies de beweging gaande houdt en richting geeft. Geen dikke plannen, structuren, protocollen en regels, want dat werkt in tijden van turbulentie en chaos alleen maar contraproductief.
Zo’n vierde orde ontwikkeling vraagt van alle betrokken organisaties en personen de nodige zelfarbeid. Want allerlei vanzelfsprekende uitgangspunten, aannames, handelingen, patronen en reflexen gaan niet meer op. We moeten onszelf samen opnieuw uitvinden. Daar hoort ook een nieuw soort leiderschap en management bij, die de auteurs ‘langzaam leiderschap’ noemen. Het gaat in de toekomst niet meer om ego-leiderschap, eigen gewin en snel scoren. Leiders van de toekomst, voor zover er nog behoefte is aan ‘leiders’, werken voor en vooral ook vanuit de gemeenschap. Ze kunnen heel goed met de handen op de rug lopen en kunnen er heel vasthoudend op zitten.
Belangrijkste taak van de leiders en managers van de toekomst is het ‘wakker maken van de gemeenschapskracht, van de ontwikkeling; bij de ander, maar ook bij jezelf, door aan te sluiten bij die ander, in duiding, in sturing, in taal, in doen.’ Zie daar het einde van de kloof tussen gemeente, professional en burger, want dit alles smelt in een vierde orde ontwikkeling samen tot één geheel. Dat zal in de praktijk met vallen en opstaan gaan, in kleine stapjes, telkens weer een beetje beter. In navolging van Peter Senge die de term ‘lerende organisatie’ introduceerde, schrijven de auteurs over de ‘lerende stad’, over leren leren.
Dit alles is gemakkelijker gezegd dan gedaan, als je de inhoud van het boek laat bezinken. Het opbouwen van een ‘groene leefwereld’ met een ‘groene overheid’ en een ‘wakkere stad’ met ‘wakkere burgers’ duurt vele (tientallen) jaren. Veel langer dan het kortetermijnperspectief van het volgende beleidsplan of van de huidige gemeentebestuurder, die hooguit vier jaar beslaat. De vraag is welke bestuurders, directeuren, managers en professionals deze uitdaging vanuit een gemeenschappelijk langetermijnbelang durven oppakken?
Van Ginkel en Verhaaren hebben een uiterst actueel en interessant boek geschreven. Ze beschrijven scherp en met de nodige diepgang en onderbouwing, de grote uitdaging waarvoor gemeenten, professionals en burgers staan. Met het vierde orde denken, introduceren ze een nieuwe zienswijze en een bruikbare denkrichting om daarmee aan de slag te gaan. Werken aan de wakkere stad is een aanrader voor iedereen die werkzaam is op dit terrein of erin geïnteresseerd is.
Over Sjors van Leeuwen
Sjors van Leeuwen (Indora Managementadvies) is adviseur, auteur en spreker op het gebied van klantgericht ondernemen, strategie en marketing. Door zijn ervaring is hij goed thuis in vele strategische vraagstukken en het toenemend belang van de ‘de klant’ als onderscheidende factor. Sjors schreef o.a. Wendbare strategie op één A4, Zorgmarketing in de praktijk en CRM in de praktijk.