Op werkdagen voor 23:00 besteld, morgen in huis Gratis verzending vanaf €20

Interview

Sander Heijne en Hendrik Noten

‘Meer democratie in de economie’

Sinds de jaren zeventig is de ontwikkeling van de koopkracht achtergebleven bij de groei van de economie. In Fantoomgroei reconstrueren Sander Heijne en Hendrik Noten de politieke keuzes die daartoe hebben geleid en houden ze een pleidooi om het over een andere boeg te gooien. 

Pierre Spaninks | 25 augustus 2020 | 7-10 minuten leestijd

Fantoomgroei is economische groei die een groot deel van de mensen niet terugziet in hun portemonnee. We zijn begonnen met denken over dat begrip vanuit de vraag hoe we nou kunnen verklaren dat de economie sneller groeit dan de inkomens. Daar zit een gat tussen. Het is een soort spookgroei.' Aldus Sander Heijne en Hendrik Noten in antwoord op de vraag waarom het boek dat zij samen schreven heet zoals het heet. ‘En een tweede component die eraan zit: als je kijkt naar ons groeimodel als wereld - we weten uit de wetenschap dat dit op langere termijn niet houdbaar is, dat we andere keuzes moeten maken als we niet willen dat Nederland over tweehonderd jaar onder water staat. Je zou kunnen zeggen dat je van de wereld een fantoom maakt als je die onleefbaar laat worden.'

Sander Heijne stelt zich voor als historicus en journalist. Hij is bezig met de opbouw van zijn eigen mediaproductiebedrijf. Van 2010 tot 2015 maakte hij voor de Volkskrant verhalen over wat mensen meemaken op hun werk in ziekenhuizen, spoorbedrijven, postbedrijven. Daarna ging hij freelancen voor De Correspondent en schreef hij Er zijn nog 17 miljoen wachtenden voor u, over dertig jaar marktwerking in de publieke sector. Een van de inzichten die hij daarbij opdeed was dat de loonontwikkeling veel minder steil omhoog ging dan de economische groei. Wat bij hem de vraag opriep ‘waarom we steeds harder werken voor steeds minder'. Hendrik Noten was tot een jaar geleden ‘beleidsjongen' bij werkgeversvereniging AWVN. Na zijn vier jaar in de polder had bij hem het idee postgevat dat daar niet alle oplossingen liggen die we nodig hebben voor werk en zekerheid. Op dat punt kwam hij Sander Heijne tegen. Diens ideeën over fantoomgroei spraken hem zo aan, dat hij ontslag nam om er samen een boek over te maken.

Neoliberalisme

In Fantoomgroei schetsen Heijne en Noten een ontwikkeling die begint met het werk van Friedrich Hayek en Milton Friedman. In de jaren veertig en vijftig ontwikkelden die een visie op economie en samenleving die bekend is komen te staan als het neoliberalisme. Vrijhandel en marktwerking boden de beste garanties voor individuele vrijheid. De overheid moest die marktwerking mogelijk maken en faciliteren. Vakbonden, staatsbedrijven en collectieve voorzieningen golden daarbij als sta-in-de-weg. De introductie van dat gedachtengoed in de Nederlandse politiek, in de jaren zeventig, stuurde het beleid rond werk en zekerheid een andere kant op dan waar we in de eerste decennia na de na de oorlog aan gewend waren geraakt.
Zoals Heijne het uitlegt, was er aanvankelijk een brede consensus dat we een samenleving moesten opbouwen waar iedereen in kon meekomen en waarin we genoeg welvaart creëerden om vreedzaam met elkaar samen te kunnen samenleven. Totdat in de schaduw van het kabinet Den Uyl (1973-1977) de toenmalige minister van Economische Zaken Ruud Lubbers en zijn topambtenaar Frans Rutten het neoliberalisme oppikten en er hun beleid op gingen baseren. De gevolgen van die omslag zijn volgens Heijne en Noten funest geweest. Publieke taken zijn verwaarloosd, de sociale zekerheid is uitgehold, en de loonontwikkeling is de aansluiting met de economische groei kwijtgeraakt. ‘Vooral de koopkracht van de onderste 40% is er heel erg op achteruit gegaan. Bedrijven betalen werknemers relatief weinig, en de overheid probeert dat met een heel toeslagencircus en beetje te compenseren. Ik vind het goed als mensen moeten werken voor hun geld, maar dan moet dat werken ook wel lonen. Je moet de kans hebben om een aangename positie in de samenleving te bereiken. Als je de overheid te klein maakt, als die zich te veel terugtrekt, dan is een te groot deel van de bevolking niet in staat om dat werken te laten lonen, en dat vinden wij geen wenselijke ontwikkeling.'

Arbeidsinkomensquote

Er is de afgelopen jaren veel geschreven over de inkomens die achterbleven bij de economische groei. ‘Totdat zelfs premier Rutte het nodig vond om tegen werkgevers te zeggen dat het nu echt tijd werd om de lonen substantieel te verhogen,' aldus Heijne. Een technisch begrip dat in die discussie een belangrijke rol speelt is de arbeidsinkomensquote: het aandeel van de beloning van de productiefactor arbeid in het nationale inkomen. De Stichting voor Economisch Onderzoek heeft anderhalf jaar geleden allerlei verschillende operationalisaties van dat begrip op een rijtje gezet, van de jaren zeventig tot nu. In elke uitleg bleek de ontwikkeling van de inkomens op enige afstand de economische groei te volgen. Maar daarbij doet zich de laatste jaren het opmerkelijke feit zich voor dat de cao-lonen stijgen terwijl de arbeidsproductiviteit juist daalt: alsof we steeds minder hard werken voor steeds meer geld. Is het probleem waar Heijne en Noten zich druk over maken zich soms al vanzelf aan het oplossen?

Noten kent het onderzoek en vindt de arbeidsinkomensquote maar één component van het hele verhaal. ‘Een heel technisch cijfer, het schommelt van jaar tot jaar, het hangt van allerlei dingen af, het blijft statistiek, dus op de korte termijn gebeurt daar van alles in en daar zegt het op een bepaalde manier wat over. Maar de interessante vraag van het boek is: welke verdeling vinden we wenselijk met zijn allen? Dus de normatieve kant. Van het niveau dat we ooit wenselijk vonden, zijn we heel ver afgeraakt en als we daar niets aan doen dan blijft dat zo.' Ook Heijne zegt liever naar de grotere lijn te kijken, hoe mensen hun levens eruitzien en waar ze mee worstelen. ‘Het aantal mensen dat is aangewezen op de voedselbank groeit sneller dan de economie. Voor een hele generatie starters is een eigen huis bijna onbereikbaar. In de zorg ontbreekt het zelfs aan simpele dingen als mondkapjes en handschoentjes. Met alle rijkdom die we hebben, zijn we toch niet in staat om de meest elementaire dingen te regelen.'

Democratie

Als dat het probleem is en als dat is hoe het is ontstaan, wat vinden Heijne en Noten dan dat er nu moet gebeuren? Wie moet wat gaan doen, wanneer en hoe? Heijne vindt het te simpel om te zeggen ‘voortaan moet je het zus en zo doen'. Volgens hem is het een wisselwerking. ‘Wat ik heel interessant vind aan dit verhaal (...) is dat ondernemers in het midden- en kleinbedrijf heel veel last van hebben van hoe het speelveld er nu bij ligt, terwijl multinationals er juist van profiteren. Werknemers en hun vakbonden zouden zich veel bewuster moeten zijn van hoe dat speelveld gekanteld is. Wat je nu eigenlijk zou moeten adresseren, is al dat al die spelers in de samenleving - werknemers in vitale sectoren, mensen in het mkb, de werkgeversverenigingen, politici - dat die allemaal veel scherper voor ogen krijgen dat het verhaal dat we elkaar vertellen over de economie per definitie een politiek verhaal is, dus dat je daar verschillende standpunten in kan innemen. Afhankelijk van je politieke kleur zul je natuurlijk het een beter vinden dan het ander, maar het begint ermee dat we beseffen dat we keuzes kunnen maken. We kunnen ervoor kiezen om de samenleving in dienst te stellen van de winsten van multinationals, maar we kunnen er ook voor kiezen om het mkb krachtiger te maken. We kunnen de lonen verhogen, we kunnen meer inzetten op huisvesting zodat er weer voldoende betaalbare woningen komen. Dan heb je nog niet een stappenplan van A naar B naar C, maar dan heb je wel het inzicht waar het allemaal mee begint.'

‘Wij vinden in elk geval allebei dat het heel gezond zou zijn als er meer democratie in de economie kwam,' vult Noten aan. ‘Los van de vraag hoe we de waarde verdelen die we creëren, is er ook nog de vraag hoe we op de lange termijn bewaken dat we de goede dingen doen, en hoe we dat kunnen verankeren. Structuren waarbij er veel zeggenschap is vanuit de medewerkers en vanuit de omgeving blijken dan toch vaak meer oog te hebben voor die lange termijn. Dus hoe gaan we dat de komende tijd doen met elkaar?'

Met Fantoomgroei maken Heijne en Noten bewust de overgang van onderzoeksjournalistiek naar een politieke stellingname. Heijne zegt daarover: ‘We waren eerst met journalistieke methoden tot de conclusie gekomen dat andere mensen die bezig zijn met de economie eigenlijk politiek bedrijven, en op een gegeven moment realiseerde ik me dat wij dat zelf ook aan het doen waren. Ik schrok daar wel een beetje van, want vanuit mijn journalistieke scholing vind ik het eigenlijk prettiger om als beschouwer van buitenaf naar het debat te kijken.' En Noten: ‘Misschien is dat ook wel de essentie van waar dit boek voor ons over gaat: je bent veel sneller politiek aan het bedrijven dan je denkt. En daar is niks mee mis. Het helpt niet om keuzes in een neutraliteit te trekken die er niet is.'

Over Pierre Spaninks

Pierre Spaninks (Eindhoven, 1955) was tot zijn pensionering in 2021 zelfstandig professional in journalistiek en communicatie. Hij kreeg landelijk bekendheid als ZZP-expert. Voordien had hij gewerkt in het hoger onderwijs en de consultancy. Hij studeerde Tekstwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam en volgde op Harvard het Senior Manager in Government Program. Tegenwoordig legt hij zich toe op de Egyptologie.

Deel dit artikel

Wat vond u van dit artikel?

0
0

Boek bij dit artikel

Populaire producten

    Personen

      Trefwoorden