Het zijn niet de makkelijkste begrippen die Tabarki bij de kop neemt. Ook bij andere auteurs die zich ermee bezighouden, krijgen ze eerder invulling door de voorbeelden die ervan worden gegeven dan door eenduidige definities. De radicale decentralisatie en transparantie waardoor het midden zou verdwijnen uit onze samenleving, probeert Tabarki tastbaar te maken door in te zoomen op drie tendensen: het verdwijnen van tussenpersonen, van banen, en van de natiestaat. De natiestaat en andere vast organisatievormen lossen op. Tussenpersonen worden overbodig. Andere middens en andere banen wacht hetzelfde lot.
Die ontwikkelingen worden volgens Tabarki gedreven door de technologie. Die jaagt ze aan, en die maakt ze zichtbaar. De technologie (vooral op het gebied van informatie en communicatie) is zo geavanceerd en is zo met ons leven verweven, dat we tegenwoordig van alles zelf kunnen waar we vroeger niet eens van konden dromen. Zoals het opwekken van zonne-energie en het online boodschappen doen. Daarbij brengt het internet tegelijk mondialisering èn lokalisering of regionalisering met zich mee. We zijn verbonden met de hele wereld en we kunnen als het ware op meerdere plaatsen tegelijk zijn.
Voor zijn analyse steunt Tabarki op het concept van de ‘vloeibare samenleving’ zoals dat in 2000 is voorgesteld door de Pools-Britse socioloog Zygmunt Bauman. Die vloeibare samenleving heeft de vroegere, hiërarchische samenleving verdrongen. Onzekerheid is de enige zekerheid die ons nog rest, en verandering is de enige constante. Dankzij de technologische ontwikkeling kunnen we sneller dan ooit verbindingen aangaan – en die ook weer even snel verbreken.
De vloeibare samenleving brengt nieuwe kansen met zich mee, zegt Bauman, maar ook nieuwe risico’s. Tabarki zegt het hem na voor de terreinen waar hij zelf op focust. Tegenover de winst in termen van innovatie en ontplooiing staat een verlies aan zekerheid. Hoe vinden we als mens nog onze plek in een maatschappij van extremen, waar oriënteren we ons nog aan als er geen rangen en standen meer zijn en als ook nog eens de vertrouwde grenzen van tijd en plaats wegvallen?
Tabarki is minder somber over wat er verloren gaat dan Bauman, en heeft meer vertrouwen in de toekomst. Toch sluit hij zijn ogen niet voor de schaduwkanten van de vloeibare samenleving, die bij zijn voorbeeld meer op de voorgrond treden. Bestaande organisaties moeten het opnemen tegen nieuwe, frisse initiatieven die vaak een stuk wendbaarder zijn. De ene organisatie slaagt daar glorieus in, de andere gaat roemloos ten onder. In beide gevallen gaat dat gepaard met spanningen en met fricties. Structuren en processen veranderen, oude functies verdwijnen en nieuwe ontstaan – waarbij het niet iedereen gegeven is om daar zijn weg in te vinden. En wat op het niveau van de organisatie geldt, geldt des te meer op het niveau van de staat. Reden voor Tabarki om in zijn boek nadrukkelijk blijk te geven van zijn zorg om de menselijke maat, zeker tegenover de groeiende macht van de Facebooken en de Googles.
Met Het einde van het midden heeft Tabarki zonder meer een belangrijk thema bij de kop, en tot op zekere hoogte weet hij dat ook te verhelderen. Alleen al daarom is het een boek waarvan managers en bestuurders kennis zouden moeten willen nemen. De manier waarop Tabarki zijn onderwerp benadert, heeft ondertussen ook zijn beperkingen. De voornaamste daarvan is dat hij een voorkeur heeft voor de grote lijn, voor het verleidelijk vertellen aan de hand van grote concepten en aansprekende casussen. Wat er weleens bij inschiet, zijn de feiten en cijfers, de kwantificering van de verschijnselen in kwestie, de ontwikkelingen, de tendensen.
Misschien is het wel daardoor dat er af en toe nuances buiten beeld blijven die - in elk geval op het eerste gezicht – in strijd lijken met de ontwikkeling naar een vloeibare samenleving en naar het einde van het midden. Drie voorbeelden van zulke paradoxale verschijnselen, waarvan het interessant zou zijn om te horen hoe Tabarki die rijmt met het grote plaatje. De eerste twee zijn ontleend aan de wereld van het werk, het derde refereert aan de natiestaat.
Ontegenzeggelijk staat in veel arbeidsorganisaties het middenmanagement onder druk. Nieuwe manieren van organiseren en managen, geholpen door nieuwe technologieën, maken tussenlagen tot op zekere hoogte overbodig. Maar we hebben de afgelopen jaren ook gezien dat niet alles afdoende kan worden geregeld door zelfsturende teams, en dat zich op de werkvloer nog steeds de behoefte leeft aan herkenbaar leiderschap. Zeker ook voor de sociale en psychologische aspecten van werk die alleen maar aan belang toenemen naarmate het technische stuk beter is geregeld en tot meer in staat is.
En in diezelfde wereld van het werk, maar dan in relatie tot de flexibele schil om die arbeidsorganisatie heen, zien we de middleman, de intermediair, de bemiddelaar alleen maar belangrijker worden. Binnen de organisatie belichaamd door de HR-afdeling of de afdeling inkoop, daarbuiten door het uitzendbureau en de payroller. Die doen momenteel betere zaken dan ooit - deels omdat werkgevers nog steeds met geen stok te bewegen zijn om mensen in loondienst te nemen, deels omdat de regelgeving rond het werken met zzp’ers momenteel zo in ontwikkeling is dat directe inhuur als fiscaal en arbeidsrechtelijk risicovol wordt ervaren.
Rondom de natiestaat, die volgens Tabarki zou vervloeien in de mondiale samenleving, doen zich vergelijkbare tegenstrijdigheden voor. In 1985 werd het Schengen-akkoord getekend dat binnen het grootste deel van Europa een vrij verkeer garandeerde van personen, goederen en diensten. Nu, dertig jaar later, is de Euro-euforie in zijn tegendeel verkeerd en worden er juist overal nieuwe barrières opgeworpen, zowel aan de binnen- als aan de buitengrenzen. Dus voor hetzelfde geld kunnen we stellen dat de natiestaat aan een comeback bezig is, zij het een weinig glorieuze.
Wat meer van dat soort empirie, wat meer oog voor dat soort tegenstrijdigheden, zouden de overtuigingskracht van Het einde van het midden althans voor deze lezer ten goede zijn gekomen.
Over Pierre Spaninks
Pierre Spaninks (Eindhoven, 1955) was tot zijn pensionering in 2021 zelfstandig professional in journalistiek en communicatie. Hij kreeg landelijk bekendheid als ZZP-expert. Voordien had hij gewerkt in het hoger onderwijs en de consultancy. Hij studeerde Tekstwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam en volgde op Harvard het Senior Manager in Government Program. Tegenwoordig legt hij zich toe op de Egyptologie.