Op werkdagen voor 23:00 besteld, morgen in huis Gratis verzending vanaf €20

Recensie

Interveniëren en veranderen

De interventiemethoden die door Jaap Boonstra en Léon de Caluwé met de bundel 'Interveniëren en veranderen' voor een breder publiek toegankelijk gemaakt worden, ontlenen allemaal hun kracht aan interactie. 

Gertjan de Groot | 14 juni 2007 | 4-6 minuten leestijd

Waren in de jaren negentig van de vorige eeuw instrumenten als het INK-managementmodel en BBSC razend populair, tegenwoordig ligt het accent op interactie, en niet meer zozeer op het (analytische) instrument. Het besef lijkt doorgedrongen dat niet de gehanteerde instrumenten maar de daardoor op gang gebrachte interactie het werkzame bestanddeel voor organisatieverandering is. Bij mij rijst dan de vraag door welke vorm van interventie die interactie teweeg brengt die de beoogde verandering realiseert.

Boonstra en De Caluwé hebben een wat bescheidenere doelstelling: naast het bieden van overzicht en het stimuleren van doordachte toepassingen, ook het verspreiden van kennis en ervaring over deze interventiemethoden.

Het gaat er volgens Boonstra en De Caluwé om te komen tot zogenaamde 'actionable knowledge', dat wil zeggen kennis die handelen mogelijk maakt en vervolgens weer leidt tot nieuwe kennis. Als de negentien bijdragen in deze bundel daaraan getoetst worden, is de uitslag verdeeld. En dat ligt mijn inziens zowel aan de beschreven methoden als aan de manier waarop zij beschreven worden.

De verwante methoden zijn geclusterd in zes delen. De twee hoofdstukken over 'verhalen vertellen' zijn wat minder spannend dan wat je bij dit onderwerp zou verwachten, maar ze besteden wel aandacht aan zaken waar je rekening mee moet houden. De twee hoofdstukken over 'learning histories' maken duidelijk dat bij veranderen ook de geschiedenis van de organisatie onderzocht moet worden.

Het deel over 'waarderend verkennen en vernieuwen' bevat goede toegankelijke hoofdstukken over instrumenten als 'Future Search', 'Large Group Interventions' en 'Open Space'. Daarin worden niet alleen de voordelen van deze interactieve methoden beschreven maar ook indicaties gegeven van situaties waarin het verstandiger is af te zien van het gebruik ervan. Bijvoorbeeld als bestuurders of managers geen afstand kunnen doen van hun behoefte aan beheersing en controle, en vooral vertrouwen op adviezen van externen.

De 'hardste' methodieken worden behandeld in het deel over het onderzoek naar patronen in organisaties. Zowel causale diagrammen als het gebruik van 'SYMLOG' (van Bales) leveren naast interactie ook heel tastbare producten op die als springplank dienen voor vervolg interventies. De vier bijdragen in het deel over 'leren reflecteren en veranderen' zijn in het algemeen abstracter.

Termeer en Kessener spannen de kroon door in hun bijdrage over 'duurzaam leren' bij een groep beleidsambtenaren maar liefst zeventig nieuwe begrippen te introduceren. Het leerproces van de beleidsambtenaren bezwijkt onder zoveel theoretisch gewicht. Hetzelfde geldt voor de bijdrage van André Wierdsma over de 'Methodiek voor Collectieve Competentieverhoging'. Ook dat wordt zwaar theoretisch aangezet, maar tijdens het M&O-congres bleek dat om 'MvCC' in de praktijk vorm te geven een zeer ervaren begeleider vereist is omdat dit concept anders ontaard in een rommeltje.

De ontwerpprincipes van de 'survey-feedbackmethode' komen beter uit de verf. Terwijl het hoofdstuk over de 'vierde generatie evaluatie' wel een erg lange aanloop nodig heeft om de twaalf feitelijke stappen in het proces te benoemen. De toepassing komt er in dit hoofdstuk dan ook bekaaid af. V

an de twee hoofdstukken in het deel waarin begeleiders reflecteren op hun eigen handelen, raakte de bijdrage van Julien Haffmans mij zeer omdat zij liet zien dat er voor haar geen onderscheid bestaat tussen theoretische concepten en haar eigen handelen. In een voortreffelijk slothoofdstuk bespreekt Jacq Geurts de stilzwijgende aannames bij interventies. Zo gaan zij allemaal uit van de positieve eigenschappen, maar Geurts wijst erop dat 'mensen ook bang, zwak, wispelturig, egocentrisch, lui, moe, druk en geprikkeld zijn'.

Twee andere aannames zijn dat het antwoord op alle verandervragen in de zaal is en dat er een verbinding is tussen denken en doen. En dat terwijl Weick er op gewezen heeft dat woorden en gedrag slechts losjes gekoppeld zijn. Door de taligheid van interventies zijn zij eigenlijk alleen geschikt voor goed opgeleide professionals en voor de grote (veelal bureaucratische) organisaties waarin zij werken. Geurts betwijfelt of hij de interventies na zou kunnen doen op basis van de beschreven aanpak.

Stuk voor stuk zijn het interventies die zeer veel ervaring van de begeleider vereisen, en die niet te vatten zijn in technisch correcte draaiboeken. Het draait dus om vaardigheden van de adviseur in kwestie en juist daarover wordt volgens Geurts verbazingwekkend weinig gemeld. Daarmee doet hij overigens onrecht aan bijvoorbeeld het hoofdstuk van Julien Haffman: haar hele bijdrage gaat over wat zij als adviseur doet, en niet over welke interventietechnieken zij inzet.

Ook Stoppelenburg en Van der Ploeg geven inzicht in hoe zij als adviseurs als voorbeeld dienen voor de interventieprincipes door er naar te handelen. Bijna alle hoofdstukken bevatten praktijkvoorbeelden, maar de manier waarop die gebruikt worden, verschilt enorm. Sommige auteurs kiezen ervoor om een interventietechniek te illustreren aan de hand van één praktijkvoorbeeld (vaak door de techniek en de resultaten in de loop der tijd te volgen).

'Future Search' wordt bijvoorbeeld geïllustreerd op basis van de gebiedsontwikkeling van de gemeente Midden-Delftland. Andere auteurs kiezen ervoor om telkens fragmenten van verschillende cases te presenteren. Door die wisseling krijgt de lezer minder inzicht in het effect van de interventieaanpak.

Deze bundel 'Interveniëren en veranderen' onder redactie van Jaap Boonstra en Léon de Caluwé maakt de verschillende interventiemethoden toegankelijker. Bovendien helpt het begeleiders een bewustere en passender keuze te maken. Maar alleen het vergroten van het aantal ingrediënten dat je als begeleider tot je beschikking hebt, maakt je nog niet tot een betere kok.

Zelfs als de interventies in receptvorm worden beschreven. Want om topkok te worden, heb je ook meer nodig dan een goed kookboek. De impliciete kennis van de topkok is minstens zo belangrijk om tot 'actionable knowledge' te komen

Over Gertjan de Groot

Gertjan de Groot werkt als docent publiek management en Thesis begeleider bij de Master Urban Management en als projectleider en onderzoeker naar boundary spanners in actie bij het Centre of Expertise Urban Governance & Social Innovation bij de Hogeschool van Amsterdam. 

Deel dit artikel

Wat vond u van dit artikel?

0
0

Boek bij dit artikel

Populaire producten

    Personen

      Trefwoorden