Vandaar de grote opkomst bij de jaarlijkse ROB-lezing door Evelien Tonkens op 9 september j.l. in Sociëteit de Witte in Den Haag. Tonkens is voormalig Tweede Kamerlid voor GroenLinks en momenteel bijzonder hoogleraar Actief Burgerschap aan de Universiteit van Amsterdam. Debatleider Pieter Hilhorst introduceerde haar als ‘de patroonheilige van de professionals in Nederland’. De lezing was ook de doopplechtigheid voor een geheel herziene editie van haar invloedrijke boek ‘Mondige burgers, getemde professionals’, dat zij aanbood aan ROB-voorzitter Jos van Kemenade.
Tonkens signaleert dat de professionals in een ‘kapot georganiseerde en puberende publieke sector’ in een dubbele klem zijn geraakt. Van bovenaf worden ze klemgezet door managers die productie en registratie belangrijker vinden dan echte hulp. Van onderaf worden ze gekoeioneerd door ‘grootmondige’ burgers die vaak onmogelijke eisen stellen. Maar deze ‘vraaggerichte’ marktcultuur vermorzelt de beroepseer en de toewijding die vanouds horen bij de publieke dienstverlening.
Dat het werk van professionals is ‘ontzield’, is een diagnose die inmiddels breed wordt gedeeld. Alle politieke partijen onderschrijven die kritiek; ‘meer ruimte voor de professionals’ is zelfs als voornemen opgenomen in het regeerakkoord van Balkenende-IV. Tonkens acht het daarom tijd om een stap verder te zetten. Naast meer ruimte en waardering voor professionals is er behoefte aan meer democratisering. Ook wil zij voorbij aan de gemakzuchtige tweedeling waarin professionals de nieuwe helden zijn en managers automatisch van alles de schuld krijgen.
Vier ontwikkelingen zijn van belang om de pijn van de professionals te begrijpen. Ten eerste wordt de publieke sector steeds duurder, zowel in absolute als relatieve zin (ten opzichte van de marktsector). Hier geldt de Wet van Baumol: de productiviteitsstijging in de publieke sector is trager, want bejaarden wassen en kinderen lesgeven blijft nu eenmaal handwerk. Maar de kostenstijgingen worden vaak verhaald op professionals, die efficiënter moeten gaan werken. Terwijl bezuinigingen en de intensivering van controle en toezicht in deze sector juist tot minder efficiëntie leiden.
Ten tweede hebben we te maken met een ‘puberende’, onvolwassen democratie, waarin ‘grootmondige’ burgers staan tegenover ‘kritiekwerende’ instellingen. De professionele kennis moet zichzelf meer dan vroeger bewijzen, maar dat vereist een nieuw soort democratie op microniveau. Professionals en instellingen weten niet goed hoe ze die moeten organiseren.
Ten derde: de professionele bezieling is verdwenen. Professionals moeten nu eenmaal autoriteit uitoefenen, het ‘beter weten en dus moraliseren, maar als ze dat doen worden burgers vaak boos: waar bemoei je je mee? Burgers achten zich vaak te uniek en te autonoom om zichzelf de les te laten lezen: ze weten zelf wel wat goed voor ze is. Een breder normatief kader dat de professionals rugdekking kan geven ontbreekt.
Ten vierde: grote delen van de publieke sector zijn kapot gespecialiseerd. Problemen zijn zodanig opgeknipt dat professionals het geheel niet langer kunnen overzien. Hulpvragers worden van het kastje naar de muur gestuurd. Goed bijhouden van het dossier lijkt belangrijker te zijn dan het helpen van mensen: ‘Als je papier maar goed zit’.
Hoe moet het dan wel? Volgens Tonkens moeten we gewoon erkennen en accepteren dat de publieke dienstverlening steeds duurder wordt. We willen die betere zorg en dat betere onderwijs met z’n allen graag, en collectief daarvoor betalen is de goedkoopste regeling. Kostenbeheersing moet voortkomen uit een cultuur van ’collectieve zuinigheid’ die zorgt dat we het systeem niet overvragen. Het poortwachterschap van de huisarts is daarvoor een goed model. Daarnaast moeten we actiever kritiek leren organiseren. Professionals kunnen niet functioneren zonder gezag, maar dat gezag moet risicoloos kunnen worden betwist. We moeten klokkenluiders koesteren en tegenstanders organiseren, dus in het algemeen ‘beter gaan luisteren naar degenen aan wie we een hekel hebben.’ Eén woord is daarbij taboe: weerstand. ‘Mensen hebben geen weerstand maar een mening.’
Kortom: de ziel moet terug in de zorg en in het onderwijs. Professionals moeten opnieuw leren moraliseren, maar hun terechte ‘betweterij’ voortdurend toetsen in democratische dialogen met cliënten en collega’s. Burgers moeten het gezag van professionals op hun beurt erkennen, maar ook betwisten: ze zijn immers ervaringsdeskundigen over hun eigen leven en weten het beste ‘hoe het voelt’. In plaats van cijfermatig moet er op een meer kwalitatieve manier verantwoording worden afgelegd. In plaats van mensen heen en weer te sturen zou er sprake moeten zijn van ’warme overdracht’, waarbij hulpverleners overzicht houden over en zich verantwoordelijk blijven voelen voor het gehele behandelproces. ‘Last but not least’ vindt Tonkens dat managers eigenlijk niet meer zouden mogen verdienen dan professionals, en dat elke managers idealiter ook uitvoerend, professioneel werk zou moeten doen, als een ‘meewerkende voorman/vrouw’.
In zijn commentaar op Tonkens stelde Mirko Noordegraaf, hoogleraar Publiek Management aan de Universiteit Utrecht, dat er allerlei nieuwe, vooral technologische ontwikkelingen zijn die collectieve actieproblemen scheppen die wezenlijker zijn dan de ‘bestuurlijke’ themata van Tonkens. Bovendien stuit de ‘dialogische’ benadering van Tonkens volgens hem op het probleem dat sommige interacties tussen professionals en burgers niet erg geschikt zijn voor dialoog: het gesprek tussen een arts en een mondige patiënt is iets anders dan het ‘gesprek’ tussen een politieagent en onwillige overtreders of tussen een verzorger en een demente bejaarde die allerlei dingen (praten, denken) gewoon niet kan.
Ook de tweede commentator Hans Boutellier, directeur van het Verwey-Jonker Instituut, was sceptisch over Tonkens’ pleidooi voor ‘dialogisch sturen’. De ruimte voor professionals is volgens hem niet te klein maar eigenlijk te groot. Een strakker, meer objectief kader van ‘probleemsturing’ is nodig dat de professionals een betere inhoudelijke, normatieve richting kan geven. Boutellier bepleitte ook dat professionals beter ‘van achteren naar voren’ kunnen werken, of anders gezegd: ‘vanuit de defensie moeten voetballen’. Eerst moeten ze de grootste problemen opruimen, tijdens dat opruimingsproces kunnen ze vertrouwen ontwikkelen met hun cliënten, en pas daarna is dialoog mogelijk.
Vertrouwen is dus de sleutel. De professionals moeten een nieuw zelfvertrouwen ontwikkelen en naar boven (de managers) en beneden (de burgers) hun normatieve gezag claimen. Managers en burgers moeten meer vertrouwen stellen in de kennis en kunde van professionals. Dat kan niet zonder een nieuwe democratische cultuur waarin dialoog misschien niet altijd mogelijk is, maar wel de ideale situatie definieert. Je zou het een nieuw democratisch paternalisme kunnen noemen.
Over Dick Pels
Socioloog en filosoof Dick Pels is essayist voor onder andere NRC Handelsblad, de Volkskrant, De Groene Amsterdammer en Hollands Diep. Hij is (hoofd)docent maatschappijtheorie en sociale filosofie aan de universiteiten van Amsterdam en Groningen. Daarnaast is hij een van de oprichters van de progressieve denktank Waterland.