Voormalig hoogleraar Onderwijs Ken Robinson maakt zich bezorgd over de eenzijdige manier waarop het onderwijs met de talenten van jonge mensen omspringt. Docenten en mensen die onderwijsprogramma's ontwikkelen maken volgens hem een fundamentele denkfout. Ze beschouwen de ontwikkeling van leerlingen en studenten voornamelijk als een cognitief proces. En wel een volgens een vast patroon verlopend ontwikkelingsproces, waarvan de uitkomst aan het begin voorspelbaar is en aan het eind te bepalen is aan de hand van examens en het toekennen van diploma's.
Het begon allemaal met de opkomst van de Verlichting. Het rationalisme en de academische traditie die daaruit voort is gekomen, hebben de artistieke en meer gevoelsmatige kanten van het leven naar een ondergeschikte plaats weggedrukt. Robinson illustreert dit treffend met de veelgehoorde ouderlijke boodschap aan kinderen die voor hun studiekeuze staan: het bedrijfsleven zit niet te wachten op iemand die theaterwetenschappen heeft gestudeerd.
Het verhaal dat Robinson daarom heen vertelt komt niet onbekend voor. Mensen zijn bij geboorte creatief. We zien het aan hoe kinderen op een onbevangen, speelse en vindingrijke manier onbekende of moeilijke situaties tegemoet treden. Maar na verloop van jaren verdwijnen deze kwaliteiten vreemd genoeg uit het standaard menselijke repertoire. Met het ontgroeien van de kindertijd en het doorlopen van het reguliere onderwijs verdwijnt bij velen ook het vermogen tot verbeelding en spontaniteit.
We meten ons langzaam maar zeker de jas van het (overheersende) rationele denken aan en zijn plotseling van mening dat het creatieve en kunstzinnige talent exclusief is toebedeeld aan kunstenaars en specialisten in de creatieve sector. Robinson omschrijft creativiteit enigszins cryptisch als: het proces van het hebben van originele ideeën die waarde hebben. Vervolgens legt hij in een quasi-wetenschappelijk betoog uit hoe een creatief proces werkt. Daarin rollen de namen van belangwekkende auteurs en opzienbarende creatieve talenten over elkaar heen, en biedt Robinson de lezer weinig praktische handvatten om diens eigen creativiteit op een hoger plan te tillen. Het laatste geldt helaas voor het hele boek. Robinson heeft veel woorden nodig om zijn punt te maken.
Herhaaldelijk trakteert hij de lezer op gedetailleerde uitwijdingen over bijvoorbeeld de wetenschapsgeschiedenis vanaf de oudheid, de ontwikkeling van ICT en telecommunicatie vanaf begin 20e eeuw en de rol van de psychologie en pegagogiek in de verklaring en beïnvloeding van het menselijk gedrag.
Hiermee is niet gezegd dat deze onderwerpen geen relatie met het onderwerp creativiteit hebben. Maar Robinson lijkt hier juist te doen wat hij anderen verwijt: blind varen op zijn rationele kompas.
Aan het eind doet Robinson een schrale poging om met name docenten en andere onderwijskundigen wat tips mee te geven. Ook dan komt hij niet verder dan adviezen als 'moedig het uiten van persoonlijke ideeën en gevoelen aan' en 'promoot experiment en onderzoek en een bereidheid tot het maken van fouten'.
Al met al heeft Robinson een informatief boek geschreven voor degene die wil begrijpen hoe creativiteit door de eeuwen heen, en nu nog steeds, op grote schaal is uitgebannen van het onderwijs en de werkvloer. Daarbij geeft hij een aantal inspirerende voorbeelden van mensen die, soms tegen de stroom in, vertrouwden op hun artistieke kwaliteiten en daarin succesvol zijn gebleken. Maar wie op zoek is naar tips en manieren om de creativiteit bij zichzelf of anderen te bevorderen, zal nog even verder moeten zoeken.
Over Jan Boerstra
Jan Boerstra is senior organisatieadviseur en projectleider bij de provincie Flevoland.